Artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Er zijn vijf elementen binnen het cultureel erfgoed die van belang zijn. Het gaat hier om archeologische monumenten, beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen en ander cultureel erfgoed (cultuurgoederen en immaterieel erfgoed). Per onderdeel zijn er verschillende mogelijkheden voor het opnemen van regels in het omgevingsplan.
Archeologische monumentenzorg gaat over het bewaren, opsporen en waarderen van archeologische resten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het veiligstellen van deze cultuurhistorie. Vanuit artikel 5.130 lid 1 Bkl volgt dat er sprake moet zijn van aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Of er aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten binnen het grensgebied van de gemeente zijn, weet de gemeente door beschikbare bodemkundige, archeologische en/ of historische informatie. Het veiligstellen van archeologische resten en in standhouden doet de gemeente bij voorkeur ‘in situ’. Dit houdt in dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem moet blijven om deze veilig te stellen voor nakomende generaties. Zo blijft kennis over cultureel erfgoed beschikbaar tot in lengte van dagen.
De invoeringswet Omgevingswet bepaalt in artikel 4.6 lid 1 onder d dat regels in het belang van archeologische monumentenzorg van rechtswege onderdeel gaan uitmaken van het omgevingsplan. Dit is gebaseerd op artikel 38 lid 1 van de Monumentenwet 1988. De memorie van toelichting noemt hierover het volgende:
Omdat de Monumentenwet 1988 op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet volledig vervalt, wordt door het opnemen van regels over archeologische monumentenzorg in het omgevingsplan, een rechtsvacuüm voorkomen. De ratio achter artikel 38 van de Monumentenwet 1988 was dat zaken die uit systematisch oogpunt niet bij bestemmingsplan konden worden geregeld, bij verordening geregeld konden worden. Deze regels passen wel in het omgevingsplan.
Een belangrijk instrument in het omgevingsplan zal zijn de archeologische onderzoeksplicht. Artikel 5.130 lid 3 Bkl bepaalt dat in het omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over de uitvoering van onderzoek bij activiteiten die een te verwachten archeologisch monument kunnen verstoren. Een belangrijk aspect hierbij is artikel 5.130 lid 4 Bkl . Hier wordt bepaald dat voor projecten kleiner dan 100 m2 geen archeologisch onderzoek gevraagd mag worden.
Zoals hiervoor omschreven bepaalt het eerste lid van artikel 5.130 Bkl dat in het omgevingsplan regels worden opgenomen over de bescherming van cultureel erfgoed. Het tweede lid van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in ieder geval regels worden opgenomen met het oog op het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Met betrekking tot beschermde monumenten houdt dit in, dat in het omgevingsplan regels worden opgenomen:
Artikel 1.1 van de omgevingswet geeft de volgende definitie van een stads- en dorpsgezicht:
Groepen van onroerende zaken, van algemeen belang vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten bevinden.
Ook voor stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen geldt dat in een omgevingsplan in ieder geval regels gesteld worden ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed. Hierbij wordt rekening gehouden met het voorkomen van aantasting van het karakter van beschermde stads- of dorpsgezichten of beschermde cultuurlandschappen door de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen of andere belangrijke veranderingen.
In de Omgevingswet is bepaald dat onder cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving ook ‘ander cultureel erfgoed’ kan vallen. Hiermee wordt gedoeld op cultuurgoederen (roerend erfgoed) en immaterieel cultureel erfgoed. Bij roerend erfgoed moet gedacht worden aan erfgoed dat verplaatsbaar en tastbaar is. Denk bijvoorbeeld aan werktuigen die horen bij een industrieel erfgoed of schepen in een historische haven. Bij immaterieel cultureel erfgoed kan gedacht worden aan tradities of rituelen.
In het omgevingsplan is het alleen toegestaan regels te stellen over ander cultureel erfgoed wanneer dit erfgoed direct of indirect voorwerp kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Overige regels over ander cultureel erfgoed, voor zover daarover regels in de Erfgoedverordening zijn opgenomen, horen achter te blijven in de verordening.
Naast de verplichting tot het opnemen van regels in het omgevingsplan zoals genoemd in artikel 5.130 Bkl geldt ook dat gekeken moet worden of het kan gaan om activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen. Artikel 2.1 van het Omgevingsbesluit bepaalt namelijk dat regels over activiteiten die de fysieke leefomgeving wijzigen, moeten worden opgenomen in het omgevingsplan. Voor cultureel erfgoed zal hier bijvoorbeeld ook zeker sprake van zijn wanneer het, door het verlenen van een omgevingsvergunning, mogelijk wordt een beschermd monument te verbouwen.
Als conclusie kan gesteld worden dat regels uit de Erfgoedverordening over archeologische monumenten van rechtswege overgaan naar het omgevingsplan. Regels over beschermde monumenten en stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen moeten op termijn, maar uiterlijk voor 31 december 2029, worden opgenomen in het omgevingsplan. Voor ander cultureel erfgoed, zoals cultuurgoederen en immaterieel erfgoed, geldt dat deze alleen in het omgevingsplan kan worden opgenomen wanneer dit erfgoed deel uitmaakt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
| Telefoon: 088-8883000E-mail: info@thorbecke.nlVolg ons via |